Mijn game-smaak is erg breed, maar dat is niet altijd zo geweest. Op een gegeven moment ben ik cold turkey gestopt met spelen tegen anderen. Daar heb ik meer mee gewonnen dan ik eerst deed.
Meer gesproken verhalen horen? Abonneer je op onze podcast Laadscherm Voorgelezen
Spelen tegen andere mensen, online of op de bank, is leuk. Maar als vroege tiener sloeg ik er een beetje in door. Ik speelde ieder online schietspel dat uitkwam, steeds met dezelfde mensen. Daar heb ik vrienden voor het leven aan overgehouden, naast de gewoonte om maandenlang dezelfde game te spelen. Medal of Honor: Allied Assault, Rainbow Six 3, Call of Duty 4 en America’s Army hebben een groot deel van mijn jeugd gedomineerd. Daar is op zich niets mis mee, iedereen moet spelen wat ‘ie leuk vindt. Maar hoe weet je wat je leuk vindt als je niets leukers vindt dan winnen?
Als je alleen maar ‘competitieve games’ speelt, waarbij je teert op dopamine, op de rush van het overtreffen van anderen en je over iedere actie niet langer dan een milliseconde kunt nadenken, is het moeilijk de overstap te maken naar trage games als Zelda: Breath of the Wild, The Witness of NieR: Automata. Competitiviteit in games is geen illusie, of een fantasie waar je jezelf als speler aan overgeeft. In competitieve games is de drang om te winnen instinctief en echt. Spelen tegen anderen kan je tot waanzin of euforie drijven – in mijn ervaring nog meer dan een goed verhaal dat kan. Dat is een zeldzame kwaliteit van het medium videogames.
Anders dan boeken of films stellen games je in staat om het aan de hand van je eigen input tegen anderen op te nemen. Binnen het entertainmentlandschap kampen games misschien wel juist daarom met een stigma rondom (loze) competitiedrang. Als ik in nieuwe kringen vertel dat ik gamejournalist ben, valt meer dan eens de opmerking dat ik ‘dan wel heel erg goed moet zijn in games.’ In schrijnende gevallen wordt zo’n opmerking opgevolgd door ‘grapjes’ over de voordelen van vingervlugheid.
Mensen die niet gamen hebben in die zin veel gemeen met gamers die zich blindstaren op het ‘winnen van anderen’: ze lopen zoveel moois mis, terwijl genoeg geweldige games nauwelijks inspanning vereisen. Genoeg games omarmen vooral het beleven van grootse avonturen, het ontmoeten van geweldige personages of het ontdekken van spannende nieuwe werelden. De kracht van het medium is veelzijdigheid. Competitieve games zijn maar één hanger van de kapstok. Ik weet als geen ander dat het aanlokkelijk kan zijn om de andere hangers te negeren.
Het is maar een spelletje?
Het loont uit je comfortzone te stappen. Neem dat maar aan van iemand die in zijn veel jongere jaren een speciale bureaulade had voor alle kapotgegooide microfoons en controllers: ‘het is maar gewoon een spelletje’ gaat niet op voor competitieve games. Maar competitieve games zijn vaak wel heel gewone spelletjes. Als ik terugdenk aan al mijn headshots, al mijn double kills en alle goals in FIFA moet ik goed nadenken om iets concreets te noemen. Maar over de thematiek van NieR: Automata en de open wereld van Zelda: Breath of the Wild kan ik uren praten.
Als je een van die mensen bent die ook games speelt om te winnen, moet je misschien doen wat ik heb gedaan. Ik heb nooit spijt gehad van mijn voornemen als jonge tiener om een jaar lang geen competitieve games meer te spelen. Het was moeilijk. Ik moest breken met een patroon – ook een sociaal patroon, maar het gaf me de zekerheid dat ik wilde doen wat ik nu doe: schrijven en praten over games. Alle games. Ik keerde terug naar mijn game-wortelen van de jaren negentig, het beleven van verhalen. Wat ik daarvoor terug kreeg verving al gauw de bioscoop en bibliotheek.
Ik heb zoveel aan avontuur gewonnen door het winnen op te geven. En gelukkig maar, want nu ik ouder word en mijn vingervlugheid merkbaar tanende is, wil ik niet aan verliezen wennen.