Ik heb al jaren een hekel aan games met grote open werelden. Wat heb je aan vrijheid als het ontaardt in verveling? Zelda: Breath of the Wild is ook een openwereldgame. Het is tegelijkertijd een van de beste games die ik ooit gespeeld heb en daarom niet meer speel. De angst voor het moeten uitspelen van openwereldgames heeft plaatsgemaakt voor de angst er een uit te spelen.
Meer gesproken verhalen horen? Abonneer je op onze podcast Laadscherm Voorgelezen
Ik heb Fallout 3 een kans gegeven. Ik stopte met dwalen door de post-apocalyptische open wereld nadat ik de eerste helft van de hoofdverhaallijn had afgerond. Vechten met mutanten om een lijstje met quests en andere taken te doen krimpen, ik geloofde het wel. Die druk wilde ik niet meer voelen. Fallout 4 liet ik met plezier in de schappen liggen. In hetzelfde genre heb ik The Witcher 3, Far Cry 3, Far Cry 4 en Skyrim gespeeld, maar niet uitgespeeld.
Het zijn stuk voor stuk geweldige games, maar het zijn ook games waarin plicht en plezier dicht bij elkaar liggen. Ik wil niet moeten, ik wil willen. In openwereldgames haat ik mijn eigen gedrag. Ik haat mezelf als ik continu panisch in huisjes en kamertjes naar bruikbare spullen aan het zoeken ben. Want hé, stel je eens voor dat je dat ene goede wapen of item in al je onwetendheid laat liggen. Dat zal mij niet gebeuren.
De bureaulaatjes, kastdeuren en kisten moeten open. Allemaal. Die talloze kamertjes die ik keer op keer binnenloop hebben geen betekenis. Voor mij niet, voor de ontwikkelaar niet. Hun enig doel is dat van opslagplaats. Omdat ik er zeker van wil zijn dat ik niets mis, ga ik alle opslagruimtes plichtmatig af. Ze staan symbool voor openwereldgames. Hoe verschillend de kamertjes ook zijn, ze vervallen altijd in hetzelfde patroon.
Zachtjes tikt de regen
Na Skyrim werd ik openwereldschuw. Zelda: Breath of the Wild gaf ik een kans dankzij overweldigend positieve kritieken. Recensenten waren lyrisch, ik was sceptisch. Zelda is ook zo’n game met een gigantische open wereld, waarin het lijkt alsof alles ongekend ver uit elkaar ligt. Toch voelen de vele vierkante kilometers aan gras- en zandvlaktes in Zelda gecondenseerd aan. Ze herbergen zoveel kleins om te verkennen of mysterieuze hints om nader uit te zoeken. Ik ben tig moois tegengekomen. Tig keer gunde ik het geen aandacht.
Dingen negeren, wat heerlijk. Nog nooit gebeurde het in een openwereldgame dat ik niet de druk voelde om kamertjes, gebouwen en steden een voor een af te gaan. Niet alleen die druk ontbreekt, Zelda heeft ook geen map met talloze icoontjes die impliceren dat er dingen te doen zijn. Geen races, geen klusjes. Totale leegte. Verlossende leegte. Zoek het zelf maar uit, zegt Zelda. Doe wat jij wilt, in de volgorde die jij wilt. Of nog belangrijker: doe het niet.
Ook als ik niets doe, ben ik in Zelda iets aan het doen. In de bossen waar ik tijdens mijn eerste speelsessie liep, vertelde een passant mij dat er een dorpje in de buurt ligt. Ik kom er nog wel, dacht ik destijds. Weken later, eergisteren, beklom ik de hoogste berg die ik kon vinden. Bovenop vond ik een grote steen. Daarin was een zwaard gestoken dat sterker is dan alle zwaarden die ik ooit in de game had gezien. Maar veel blijer was ik met het uitzicht: ik zag het dorpje waarover mij was verteld.
Een nieuw doel. Ik had weer iets te doen, al deed ik niets. Ik bleef lekker zitten op die berg. Het begon te regenen. De bliksem sloeg in op een boom bij het dorp. Het vuur verspreidde zich via het droge gras. Een hooibaal vatte vlam. De dorpelingen renden richting hun huizen, op de vlucht voor dit plotse natuurverschijnsel.
Uitspelen of uitstellen
Zelda beloont nieuwsgierigheid op een zeldzaam knappe manier. Niet ondanks, maar dankzij die grote wereld. Als je het mij vraagt doen concurrenten in het openwereldgenre al jaren fout wat Zelda perfectioneert. Zelda is verkenning, avontuur en beloning in één. Juist dat het spel zulke fundamentele spelelementen niet los ziet, maakt dat ik na tien jaar schrijven en praten over games eindelijk ‘mijn’ open wereld heb gevonden. Ik wil in Hyrule zijn.
Dat betekent niet dat ik niets heb gevonden om mezelf druk over te maken. Het avontuur is niet onophoudelijk. Waar ik in al die openwereldgames stopte met verkennen omdat de druk me te veel werd, ben ik in Zelda gestopt met spelen omdat ik bang ben dat er straks niets meer te verkennen valt. Die ironie is mij niet ontgaan. Het lijkt erop dat de relatie tussen openwereldgames en mij ongeacht gepaard gaat met stress.
En dus heb ik een knoop doorgehakt, en ik meen het echt: ik ga Zelda: Breath of the Wild nooit uitspelen. Ganon blijft lekker in zijn kasteel. Boven alles wil ik nog jarenlang een reden hebben om naar Hyrule af te reizen. Ik speel Zelda niet meer, maar rentenier het. Ik negeer de wereld van Hyrule net zo lang tot er weer een vakantie of vliegreis is aangebroken om naar mijn Switch te grijpen voor klein of groot avontuur.
Van relatief kleine open werelden die mij te druk voelden, naar Hyrule, een grote open wereld die mij niet druk genoeg kan zijn.